Casus
Het product waar het in deze procedure om draaide bood individuele beleggers de mogelijkheid om vermogen te doen beleggen volgens een vijftal vaste beleggingsprofielen, die allen correspondeerden met een model-effectenportefeuille. De beleggers gingen een overeenkomst aan met de aanbieder van het product en stortten hun inleg op een effectenrekening van een stichting, welke speciaal voor dit product door de aanbieder was opgericht. De inleg werd feitelijk beheerd door de aanbieder van het product, die het aanwendde om modelportefeuilles op te bouwen die correspondeerden met de door de beleggers gekozen belegginsprofielen. Elke modelportefeuille werd opgebouwd uit de totale inleg van alle beleggers die voor het corresponderende beleggingsprofiel hadden gekozen. De aanbieder van het product beschikte over een vergunning van de AFM voor individueel vermogensbeheer en nam het standpunt in dat het product onder de btw-vrijstelling voor fondsbeheer viel.
De btw-vrijstelling voor fondsbeheer geldt voor icbe’s en fondsen of producten die daarmee vergelijkbaar zijn. De belastingdienst stelde dat het product in kwestie niet vergelijkbaar was met een icbe omdat de juridische structuur van het product te afwijkend zou zijn van traditionele fondsproducten zoals icbe’s en abi’s. Ook viel het product onder het toezichtregime voor individueel vermogensbeheer, waardoor volgens de belastingdienst per definitie geen sprake kon zijn van het voor de vrijstelling benodigde overheidstoezicht. De Hoge Raad oordeelde dat de wijze waarop vermogens op de effectenrekening werden bijeengebracht en de financiële instrumenten door de stichting werden gehouden, de essentiële kenmerken van een icbe vertoonden, waarbij de per beleggingsprofiel verzamelde en belegde vermogens konden worden gezien als ‘subfondsen’. Ook oordeelde de Hoge Raad dat het toezichtregime voor individueel vermogensbeheer qua eisen en waarborgen niet onderdeed voor het toezichtregime dat geldt voor icbe’s, en kwam daarmee tot de conclusie dat het product kon delen in de btw-vrijstelling voor fondsbeheer.
Ons commentaar
De Hoge Raad past een ‘substance over form’ benadering toe om te toetsen of het product voldoende vergelijkbaar is met een icbe en daarmee in aanmerking komt voor de btw-vrijstelling voor fondsbeheer. Dit is naar onze mening een positieve ontwikkeling die mogelijkheden biedt om de btw-vrijstelling toe te passen bij andere producten dan de traditionele fondsen. De Staatssecretaris van Financiën heeft in een besluit uit 2019 expliciet het standpunt ingenomen dat producten die onder het toezichtregime voor individueel vermogensbeheer vallen, niet in de btw-vrijstelling kunnen delen. Met deze uitspraak van de Hoge Raad is het standpunt van de Staatssecretaris in elk geval op dit punt achterhaald. Dit is goed nieuws voor – onder andere – (beheerders van) securitisatie-SPV’s, omdat de belastingdienst – mede naar aanleiding van het besluit van de Staatssecretaris – het standpunt heeft ingenomen dat zij niet meer kunnen delen in de btw-vrijstelling voor fondsbeheer.